De herhaling voor vandaag omvat de volgende ideeën:
1. Niets wat ik zie betekent iets.
Dit is zo omdat ik niets zie, en niets heeft geen betekenis. Het is noodzakelijk dat ik dit inzie, opdat ik kan leren zien. Wat ik nu denk te zien, neemt de plaats in van visie. Ik moet het loslaten door te beseffen dat het geen betekenis heeft, zodat visie daarvoor in de plaats kan komen.
2. Ik heb alles wat ik zie alle betekenis gegeven die het voor mij heeft.
Ik heb alles waar ik naar kijk beoordeeld en dat, en dat alleen, is wat ik zie. Dat is geen visie. Het is slechts een illusie van de werkelijkheid, omdat mijn oordelen volkomen los van de werkelijkheid zijn gevormd. Omdat ik wil zien, ben ik bereid te erkennen dat mijn oordelen alle geldigheid missen. Mijn oordelen hebben mij geschaad, en aan hun leiband wil ik niet zien.
3. Ik begrijp niets wat ik zie.
Hoe zou ik kunnen begrijpen wat ik zie, wanneer ik dat verkeerd beoordeeld heb? Wat ik zie is de projectie van mijn eigen denkfouten. Ik begrijp niet wat ik zie, omdat het onbegrijpelijk is. Het heeft geen zin om te proberen het te begrijpen. Maar er is alle reden om het los te laten en ruimte te maken voor wat wel kan worden gezien, begrepen en bemind. Wat ik nu zie, kan ik hiervoor inruilen eenvoudig door daartoe bereid te zijn. Is dit geen betere keuze dan die welke ik eerder maakte?
4. Deze gedachten betekenen niets.
De gedachten waarvan ik mij bewust ben, betekenen niets omdat ik probeer te denken zonder God. Wat ik ‘mijn’ gedachten noem, zijn niet mijn werkelijke gedachten. Mijn werkelijke gedachten zijn de gedachten die ik denk met God. Ik ben ze me niet bewust, omdat ik mijn gedachten hun plaats heb laten innemen. Ik ben bereid te erkennen dat mijn gedachten niets betekenen en bereid ze los te laten. Ik besluit ze te laten vervangen door wat zíj vervangen wilden. Mijn gedachten zijn zonder betekenis, maar heel de schepping is aanwezig in de gedachten die ik denk met God.
Uit: Een cursus in wonderen, Werkboek les 51, Helen Schucman, Uitgeverij: Ankh Hermes.5. Ik voel nooit onvrede om de reden die ik denk.
Ik voel nooit onvrede om de reden die ik denk omdat ik voortdurend mijn gedachten probeer te rechtvaardigen. Voortdurend probeer ik ze waar te maken. Ik maak alles tot vijand, zodat mijn kwaadheid gerechtvaardigd is en mijn aanvallen gewettigd zijn. Ik besefte niet hoezeer ik alles wat ik zie heb misbruikt door het deze rol te verlenen. Ik deed dit om een denksysteem te verdedigen dat mij heeft geschaad, en dat ik niet langer wil. Ik ben bereid het los te laten.